Slaap is een periodiek optredende fysiologische toestand, gekenmerkt door een minimaal niveau van hersenactiviteit en een verminderde respons op prikkels, inherent aan mensen en andere dieren. Dit fenomeen heeft altijd de aandacht van mensen getrokken.
De eerste pogingen om de aard van slaap en dromen wetenschappelijk te begrijpen werden ondernomen in het oude Griekenland, maar tot de tweede helft van de 19e eeuw waren ze beschrijvend: wetenschappers keken alleen naar de slapende mensen, na het ontwaken vroegen ze hen naar dromen en vermeldden de relevante feiten.
De auteur van het eerste wetenschappelijke werk over de medische slaapproblemen was de Russische onderzoeker M. Manaseina. Een boek dat in 1889 werd gepubliceerd, beschrijft experimenten met slaapgebrek: puppy's die niet konden slapen, stierven binnen 5 dagen. Het is bewezen dat slaap een vitale functie heeft. De onderzoeker weerlegde het destijds in de wetenschap heersende idee van slaap als een "stop" van hersenactiviteit.
De volgende belangrijke fase in de studie van slaap was het onderzoek van de Amerikaanse fysioloog en psycholoog N. Kleitman. In zijn boek Sleep and Wakefulness (1936) formuleerde hij het idee van een 'basis-rust-activiteitscyclus'. Midden jaren 50. N. Kleitman en zijn afgestudeerde studenten ontdekten een bijzondere slaapfase, gekenmerkt door snelle oogbewegingen. De wetenschapper beschouwde dit fenomeen als een inmenging van wakker zijn in een enkel slaapproces, maar de Franse onderzoeker M. Jouvet bewees dat deze fase, die hij paradoxale slaap noemde, een derde toestand is die niet kan worden teruggebracht tot wakker zijn of tot "klassiek" slapen, traag genoemd …
Paradoxale slaap werd onderworpen aan een experimenteel onderzoek: proefpersonen die wakker werden toen tekenen van paradoxale slaap verschenen, herinnerden zich altijd hun dromen, terwijl mensen na het ontwaken in de fase van slow wave-slaap beweerden dat ze nergens van gedroomd hadden. Dus werd vastgesteld dat het in de fase van paradoxale slaap is dat een persoon dromen ziet.
Samen met slaaptekort een belangrijke onderzoeksmethode in de 20e eeuw. was de studie van de hersenactiviteit van slapende mensen met behulp van een elektro-encefalograaf. EEG's die tijdens de slaap werden genomen, toonden aan dat slow wave-slaap vier fasen omvat. Ze worden niet alleen gekenmerkt door verschillende hersenritmes - de ademhalingssnelheid, spieractiviteit en andere fysiologische parameters verschillen ook.
In andere experimenten is bewezen dat de waarneming van signalen van de buitenwereld niet stopt tijdens de slaap. Dit werd bepaald door de invloed van prikkels op dromen. Het is opmerkelijk dat dergelijke signalen altijd zijn getransformeerd in interactie met iemands levenservaring. In een van deze experimenten werd bijvoorbeeld een warmwaterkruik op de benen van de slapende persoon aangebracht en droomde hij van een vulkaanuitbarsting. Het bleek dat deze proefpersoon kort voor deelname aan het experiment een boek las over vulkanen.
Slaaponderzoek gaat tot op de dag van vandaag door, soms met onverwachte resultaten. Er werd bijvoorbeeld gevonden dat bij overwerk de duur van langzame slaap toeneemt, en als het nodig is om een grote hoeveelheid nieuwe informatie te verwerken, de duur van paradoxale slaap. Dit dwong een nieuwe kijk op de rol van beide fasen. Zoals altijd het geval is in de wetenschap, stelt elke ontdekking nieuwe vragen voor wetenschappers.