Zelfstandige naamwoorden in het Russisch veranderen van naamval. Dit is een van de hoofdcategorieën van zelfstandige naamwoorden. Door de casussen met het kind te bestuderen, zullen kleine trucjes helpen om het materiaal te assimileren, dat wordt gebruikt voor een betere en snellere memorisatie.
instructies:
Stap 1
Om te beginnen kunt u met een eenvoudige oefening de betekenis van casussen in spraak uitleggen. Doe een voorstel en maak daarin een geplande fout. Bijvoorbeeld: "Zondag gaan we zeker op bezoek bij opa en oma." Vraag uw kind wat er mis is met deze zin? Gewoonlijk vinden en corrigeren kinderen zonder problemen duidelijke fouten. Met dergelijke voorbeelden kunt u duidelijk laten zien dat de casussen onze spraak met elkaar verbinden, dankzij hen begrijpen we elkaar gemakkelijk.
Stap 2
Er zijn slechts zes hoofdzaken in het Russisch. Een rijm dat velen al van kinds af aan kennen, helpt om hun volgorde te onthouden. Het is vrij ongebruikelijk, maar het draagt bij aan de assimilatie van de volgorde van zaken zo goed mogelijk:
Ivan (nominatief)
Bevallen (Genitief)
Meisje (Datief)
Vertel (accusatief)
Slepen (creatief)
Luier (voorzetsel)
De beginletter van elk van de woorden van het gedicht komt overeen met de eerste letter van de zaak. Dit is een soort geheugensteuntje dat het onthouden bevordert door associatieve links uit te breiden.
Stap 3
Een andere uitdrukking is hierop gebaseerd, memoriseren wat ook zal helpen om de volgorde van gevallen te leren:
Ivan (nominatief)
Gehakt (Genitief)
Brandhout (Datief)
Barbara (accusatief)
Verdrinking (creatief)
Oven (voorzetsel)
Als u uw kind kent, kunt u op basis van dit principe elke andere verklaring voor hem bedenken.
Stap 4
Hulpwoorden en kleine aanwijzingen helpen bij het onthouden van casussen en de bijbehorende vragen.
De nominatief beantwoordt de vragen "wie?" "wat?" ("Masha", "stoel", "paard").
Genitief geval - er is geen "wie?", "Wat?" ("Masha", "stoel", "paard").
Datief geval - om een speeltje te geven "aan wie?", "Aan wat?" ("Masha", "stoel", "paard").
Accusatief geval - Ik zie dichtbij, in de verte "wie?", "Wat?" ("Masha", "stoel", "paard").
Instrumentale case - Ik creëer (teken, componeer) samen "met wie?", "Met wat?" ("Met Masha", "met een stoel", "met een paard").
Voorzetselgeval - Ik stel voor om te praten over "over wie?", "Over wat?" ("Over Masha", "over een stoel", "over een paard").
Zorg er in dit geval voor dat u de aandacht van het kind vestigt op de identiteit van de beginletters in de naam van de hoofdletter en het hulpwoord: "datief - geef", "accusatief - ik zie", "instrumenteel - ik creëer", "voorzetsel - Ik stel voor."